In tijden van terrorisme, “gewoon” doorgaan met het leven

Artikel verschenen op http://www.secunews.be op 14 April 2016. Om het artikel te zien op de website van Secunews, klik HIER.

We onderscheiden twee niveaus van hulpverlening aan slachtoffers van een aanslag. Op het eerste niveau gaat het om hulpverleners die onmiddellijk ter plaatse komen na een aanslag en dus in volle crisissituatie in contact komen met de slachtoffers. Dat zijn de eerstelijnshulpverleners. Op het tweede niveau vinden we de tweedelijnshulpverleners, die wat later in actie komen voor de slachtoffers en hun omgeving. We denken dan aan politiebeambten, onderzoekers, advocaten en magistraten, psychotherapeuten, psychologen en psychiaters … die hun werk verrichten in een instelling, dienst of in hun eigen praktijk.

Een specifiek probleem: plaatsvervangende traumatisering

Tweedelijnshulpverleners hebben de terroristische aanslag zelf niet meegemaakt en waren er ook geen getuige van, maar worden er wel sterk bij betrokken door de gesprekken met de directe slachtoffers en hun naasten. Ze hebben rechtstreeks contact met hen en worden geconfronteerd met hun lichamelijk en geestelijk lijden, met hun pakkende getuigenissen of juist hun hardnekkige stilzwijgen. De confrontatie met al die emoties kan bij deze hulpverleners na verloop van tijd ook een min of meer intens psychisch lijden teweegbrengen, dat we plaatsvervangende traumatisering noemen.

Onder plaatsvervangende traumatisering verstaan we een vorm van werkstress bij hulpverleners die wordt veroorzaakt door de herhaalde confrontatie met schokkende verhalen van hun getraumatiseerde cliënten. Het komt vooral voor bij hulpverleners die over een groot empathisch of sympathisch vermogen beschikken en daardoor de neiging hebben zich te identificeren met het lijden van hun cliënten.

De effecten van dit soort traumatisering stapelen zich langzaam maar zeker op. Uiteindelijk kan dit leiden tot compassiemoeheid. Compassie is het vermogen om mee te leven met het lijden van iemand anders en hier iets aan proberen te doen.

Plaatsvervangende traumatisering en compassiemoeheid leiden op hun beurt vooral tot een veranderde kijk op zichzelf en op de wereld. We denken dan aan een toenemend onveiligheidsgevoel en wantrouwen, een verminderd vermogen een verbinding aan te gaan met anderen, wanhoop, cynisme, desillusie, een verlaagd gevoel van eigenwaarde, negativiteit op het werk, schuldgevoelens, identificatie met het slachtoffer …

De factoren van plaatsvervangende traumatisering

Persoonlijke factoren

Vooral mensen die van nature erg toegewijd zijn en spontaan investeren in relaties met anderen, lopen het risico op plaatsvervangende traumatisering. Door hun altruïsme en zelfopoffering cijferen ze zichzelf weg en negeren ze hun eigen behoefte aan rust en ontspanning. Hetzelfde geldt voor mensen die zo gedreven zijn door hun werk en er zo in opgaan, dat ze zichzelf voorbijlopen. De behoefte aan erkenning, waardering en dankbaarheid voor hun toewijding kan er ook voor zorgen dat ze hun grenzen overschrijden.

Oog in oog met het (soms ondraaglijke) lijden van slachtoffers en hun omgeving, kunnen deze hulpverleners het gevoel krijgen dat ze tekortschieten, dat ze de slachtoffers niet voldoende kunnen helpen. Hoe meer ze zich verantwoordelijk voelen op dat vlak, hoe groter hun gevoel van onmacht en onvermogen. Eenzaamheid, psychoaffectieve isolatie, persoonlijke problemen, heropleving van vroegere trauma’s en het gevoel dat sommige situaties te maken hebben met hun eigen geschiedenis, kunnen dit alles nog versterken.

Professionele factoren

De steeds terugkerende verhalen van cliënten over hun vreselijke ervaringen, hun lijden, verdriet en angsten, en het onrecht dat hen is aangedaan, ligt aan de basis van het ontstaan van plaatsvervangende traumatisering. De hulpverleners worden hierdoor steeds weer geconfronteerd met de donkere kant van de menselijke ziel: geweld, wreedheid, wraak, onrecht …

Factoren in verband met de slachtoffers

Vanuit hun angsten en hun lijden hebben slachtoffers vaak hoge (soms zelfs onrealistische) verwachtingen van de hulpverleners en bekijken ze hen soms als mensen die alles kunnen oplossen. De slachtoffers kunnen daardoor een regressieve houding aannemen, een bemoederende houding van hun hulpverleners verwachten, een sterke afhankelijkheid van de hulp ontwikkelen en de hulpverleners claimen door bijvoorbeeld heel regelmatig contact met hen op te nemen. Slachtoffers kunnen ook erg veeleisend en agressief uit de hoek komen en duidelijk lucht geven aan hun ontevredenheid. Dat zijn allemaal stressfactoren voor de hulpverleners. De moeilijkste situaties zijn die waarin slachtoffers zichzelf moedwillig in gevaar brengen, bijvoorbeeld door risicovol gedrag te vertonen, zichzelf te verwonden of te dreigen met zelfmoord.

Het proces van plaatsvervangende traumatisering

Het proces van plaatsvervangende traumatisering is tweeledig: het is enerzijds een reactie op (het lijden van) de slachtoffers van een aanslag en anderzijds op de aanslag zelf.

Om een vertrouwensrelatie met hun cliënten op te bouwen, moeten tweedelijnshulpverleners blijk geven van empathie tegenover de slachtoffers en hun naasten. Ze moeten immers proberen te begrijpen wat de slachtoffers hebben meegemaakt. Maar door de vaak hevige emoties van hun slachtoffers, bestaat het risico dat hun empathie overgaat in sympathie, in compassie of zelfs medelijden. Op die manier gaan de hulpverleners helemaal op in hetgeen de slachtoffers hebben meegemaakt, en worden ze zelf steeds meer geraakt of zelfs “besmet” door de emoties. Op den duur riskeren ze erdoor te worden meegesleept en ten prooi te vallen aan dezelfde gevoelens (angst, verdriet …) als de slachtoffers.

Na een aanslag worden de hulpverleners uiteraard niet alleen geconfronteerd met het lijden van de slachtoffers, maar ook met hun eigen reacties op de gebeurtenissen. Terroristen gaan blind en wreed te werk en treffen onschuldige mensen. Ze brengen van alles aan het wankelen: de rechtstaat en de democratie; de fundamentele rechten op vrijheid van meningsuiting, actie en verplaatsing; de sociale, institutionele en politieke organisatie van de samenleving; de filosofische fundamenten enz. Ook hulpverleners die niet rechtstreeks bij de aanslag betrokken waren, worden – zoals ieder ander –hierdoor in het hart getroffen, angstig, kwaad … en worden gedwongen om hierin een houding aan te nemen, als mens, als burger, als sociaal wezen.

Vorig artikel: Eerstelijnshulpverleners oog in oog met slachtoffers van een aanslag

Evelyne Josse
Psycholoog, psychotherapeute, auteur van de site http://www.resilience-psy.com

Lees eveneens: Ook waterdragers hebben dorst

Verder lezen: http://www.resilience-psy.com/

Dans la même rubrique